Door Cees Rootjes op 3 juni 2015

Opleggen van geheimhouding

Onlangs las ik een regionaal dagblad dat een raadsfractie overwoog om aangifte te doen tegen een wethouder vanwege het in het openbaar spreken uit een geheim verklaard en bekrachtigd advies.

Het opleggen van geheimhouding en de daaruit voortvloeiende consequenties en de verhouding tussen de geheimhoudingsprocedure en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is een onderwerp dat de laatste tijd in al meer gemeenten gaat spelen. Daarbij gaat het om de vraag of derden op grond van de Wob een door college en/of gemeenteraad geheim verklaard stuk kunnen opvragen.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 25 maart 2009 overwogen dat artikel 2, eerste lid, van de Wob regelt de verhouding tussen bijzondere nationale openbaarmakingsregelingen en de Wob. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken 19 859, nr. 3, p 23) is met de zinsnede “onverminderd het elders bepaalde” aangegeven dat de Wob als algemene openbaarmakingsregeling wijkt voor bijzondere openbaarmakingsregelingen in wetten in formele zin.

Het opleggen van geheimhouding op grond van artikel 55, eerste lid, van de Gemeentewet en bekrachtiging, voor zover vereist, op grond 25 van de Gemeentewet door de gemeenteraad wordt volgens de jurisprudentie gezien als Lex specialis ten opzichte van de Wob als Lex generalis.

De artikelen 55 en 25 van de Gemeentewet vormen een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding vormen, die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob.

De ook vaak aangevoerde grond dat geheimhouding niet had mogen worden opgelegd omdat het betreffende stuk niet valt te rangschikken onder de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, f en g, van de Wob genoemde belangen wordt om dezelfde reden afgewezen, namelijk dat betreffende artikelen in de Gemeentewet een uitputtende regeling is die voorrang heeft boven de Wob.

 

Het bovenstaande betekent vrij vertaald dat alle zaken door een college en/of gemeenteraad geheim worden verklaard niet vatbaar zijn voor de Wob. Zelfs als de geheimhouding niet voldoet aan de criteria van artikel 10 van de Wob blijft een en ander in stand. Dat kan uitnodigen tot meer geheimhoudingsverklaringen.

Naar mijn eigen opvatting wordt te snel en te vaak gegrepen naar het middel van geheimhouding omdat daarmee kan worden voorkomen dat niet welgevallige zaken openbaar worden. Ik vind zelf dat er maar weinig zaken zijn die zich lenen voor geheimhouding en dat veel meer in de openbaarheid kan. Ik heb zelf tijdens mijn raadslidmaatschap een initiatiefvoorstel ingediend om de openbaarheid van grondexploitaties beter te regelen. In mijn gemeente werden grondexploitaties altijd geheim verklaard omdat anders de financieel economische belangen van de gemeente zouden kunnen worden geschaad. Mijn stelling is en was dat met een openbare grondexploitatie die alleen totalen weergeeft geen enkel belang wordt geschaad. De verfijning van de totalen kunnen wat mij betreft wel geheim worden verklaard omdat belanghebbenden daaruit informatie zouden kunnen halen die bij een aanbesteding voor een gemeente nadelig zouden kunnen uitpakken. Tot mijn verbazing destijds hadden college en raad geen problemen met mijn voorstel.

Concluderend zou ik willen stellen dat openbaarheid leidend principe moet zijn en alleen als er daadwerkelijk belangen zouden kunnen worden geschaad wordt overgegaan tot opleggen van geheimhouding. Een volwassen democratie kan best meer openbaarheid aan.