24 november 2016

Inlichtingenplicht college

Artikel 169, lid 2, Gemeentewet bepaalt dat het college de gemeenteraad alle inlichtingen geeft die de raad nodig heeft voor het uitvoeren van zijn taak. In heel veel gemeenten is bij tijd en wijle discussie over de vraag hoever de inlichtingenplicht van het college strekt. Sommige gemeenten hebben nadere regels c.q. verordeningen opgesteld om aan deze plicht richting te geven. Echt sluitend is het allemaal niet en soms leidt de inlichtingenplicht tot de vertrouwensvraag in de gemeenteraad. Daarbij gaat het vrijwel altijd over de vertrouwensvraag van de raad naar het college. Op basis van onderstaande casus zal ik laten zien dat in het kader van de inlichtingenplicht ook de vertrouwensvraag van college naar gemeenteraad aan de orde kan zijn.

Een gemeenteraad ontvang van het college een voorstel tot het instemmen door middel van kennisnemen van een conceptrealisatieovereenkomst voor de aanleg van een weg. Omdat het hier gaat om een overeenkomst zou de gemeenteraad op basis van artikel 169, lid 4, Gemeentewet alleen wensen en bedenkingen mogen uitspreken, maar in de overeenkomst is bepaald dat de gemeenteraad expliciet moet besluiten over de financiële bijdrage van de gemeente. Een normale bepaling gezien het budgetrecht van de gemeenteraad. De bijdrage van de gemeente staat keurig in het voorstel vermeld maar onderliggende financiële stukken die deel uitmaken van de overeenkomst zijn niet bijgevoegd. Een van de fracties van de gemeenteraad schrijft een brief aan de voorzitter van de gemeenteraad met de vraag om alsnog deze gegevens aan de raad te verstrekken. Het gaat die fractie voornamelijk om de risicoparagraaf. Aan het verzoek wordt geen gehoor gegeven en de desbetreffende fractie stemt uiteindelijk tegen het voorstel. Vervolgens dienen een tweetal fracties een verzoek tot openbaarmaking in op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek wordt op basis van een aantal gronden genoemd in artikel 10 van deze wet afgewezen. De fracties beraden zich vervolgens op de vraag of een verdere juridische procedure zou moeten worden gevoerd. Ten aanzien hiervan merk ik het volgende op.

Tegen de weigering van een college om bepaalde inlichtingen aan een gemeenteraad te verstrekken staat geen bezwaar en beroep open. Uit jurisprudentie blijkt dat een geschil hierover op politiek niveau moet worden uitgevochten (vgl. MvT, kamerstukken II, 2000-2001, 27751, nr. 3, p. 31 en MvA I, kamerstukken II, 2002-2003, 28243, nr. 34a, p. 3, met verwijzing naar eerdere rechtspraak van bestuursrechters). De gronden voor de weigering van het Wob verzoek lijken ook logisch omdat de gemeente een belang heeft in verband met de komende aanbesteding voor de aanleg van de weg. Echter de gronden genoemd in artikel 10 van de Wob zijn ook de basis waarop een college kan besluiten op grond van artikel 55 van de Gemeentewet bepaalde stukken geheim te verklaren. Gesteld dat zij dit zouden hebben gedaan dan had de gemeenteraad deze geheimhouding moeten bekrachtigen.

In eerdere bijdrage heb ik al eens aangegeven dat ten aanzien van stukken die op basis van de Gemeentewet geheim zijn verklaard niet meer vallen onder de werking van de Wob. Dat zou de gemeente een betere bescherming hebben geboden dan nu het geval is omdat in het kader van de Wob altijd maar moet worden afgewacht of de bestuursrechter de opvatting van het college ten aanzien van het niet verstrekken deelt.

Los van het juridische kan worden vastgesteld dat in de onderhavige casus sprake is van een niet vertrouwen van het college van de gemeenteraad. Anders had het college de gevraagde gegevens wel verstrekt. De angst dat de gemeenteraad zou gaan lekken uit vertrouwelijke stukken, die overigens op basis van de Gemeentewet niet geheim zijn verklaard, moet bij een voldoende vertrouwen ongegrond zijn. Raadsleden hebben immers bij aanvaarding van hun ambt de eed of belofte afgelegd. Door de financiële gegevens aan de raad te onthouden is er sprake van een breuk in de vertrouwensrelatie tussen college versus gemeenteraad. Ik vind dat zoiets eigenlijk niet past in een volwassen democratie.